Dienstenrichtlijn: niet voor iedereen een bezwaar

12 april 2023

BRO heeft voor  verplaatsing van een Albert Heijn supermarkt in Heeze het bestemmingsplan met bijbehorende onderzoeken opgesteld. Een concurrerende supermarkt had hiertegen beroep ingediend. Naast onderzoeken op het gebied van stikstof en parkeren, die beide deugdelijk door BRO zijn onderbouwd, speelden ook de Ladder voor duurzame verstedelijking en de Dienstenrichtlijn een belangrijke rol in het beroep. Alle beroepen zijn door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ongegrond verklaard. Bovendien levert de uitspraak interessante nieuwe jurisprudentie op.

Onderbouwing Dienstenrichtlijn

Het doel van de Dienstenrichtlijn, evenals dat van artikel 49 van het VWEU, is onder meer het waarborgen van de vrije vestiging van dienstverrichters. Degenen die niet binnen het personele beschermingsbereik van de Dienstenrichtlijn of artikel 49 van het VWEU vallen, kunnen daaraan geen bescherming ontlenen.

Concurrerende vastgoedeigenaren die winkelvastgoed in de omgeving in eigendom hebben, of dienstverrichters met winkels in de omgeving, vallen niet onder de personele beschermingsomvang van de Dienstenrichtlijn. Zij zijn namelijk geen dienstverrichters die zich in het plangebied willen vestigen of geen eigenaren van winkelvastgoed in het plangebied die zouden worden geraakt door de brancheringsregeling.

Dit betekent dat je niet te pas en te onpas de Dienstenrichtlijn kunt aanhalen als beroepsgrond, in de hoop dat op dat punt een bestemmingsplan sneuvelt. Als er geen belang is in de vorm van eigendom of gebruik in het betreffende plangebied waarin een brancheringsregeling is opgenomen, is er ook geen belang in het kader van de Dienstenrichtlijn. In dat geval zal de Afdeling ook niet inhoudelijk oordelen over de onderbouwing Dienstenrichtlijn.

Dit laatste biedt enig houvast in veel ingewikkelde situaties in de praktijk, waarbij altijd sprake is van een spanningsveld tussen de Ladder (beperken) en de Dienstenrichtlijn (verruimen). Het blijft echter noodzakelijk brancheringsbeperkingen en andere vormen van beperkingen te onderbouwen.

Essentie Ladder voor duurzame verstedelijking

De uitspraak bevestigt nogmaals dat 'sommetjes' t.a.v. marktruimte en omzeteffecten ondergeschikt zijn aan de vraag in hoeverre structurele en relevante leegstand ontstaat als gevolg van een initiatief. Ook al is er tussen adviesbureaus verschil van inzicht in aannames en uitkomsten van sommetjes. Zolang er geen feitelijke onjuistheden worden geconstateerd is sprake van een deugdelijke onderbouwing.

De vraag of een initiatief voorziet in een 'behoefte' gaat niet over de vraag of daarvoor 'marktruimte' bestaat. Zo wordt dit in de praktijk helaas wel vaak gelezen. Het gaat er om in hoeverre de desbetreffende detailhandelsontwikkeling een zodanige leegstand tot gevolg heeft, dat dit vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening tot een onaanvaardbare situatie zal leiden.

Leegstand op zich is niet ruimtelijk onaanvaardbaar. De leegstand wordt pas ruimtelijk onaanvaardbaar als geen zicht is op herinvulling of transformatie (structurele leegstand), in combinatie met omgevingseffecten. Zoals een domino-effect in een centrumgebied als gevolg van verlies van trekkracht.

Er kunnen omstandigheden onstaan waarin een kwantitatieve behoefte ontbreekt. Een ruimtelijke ontwikkeling kan dan leiden tot overaanbod en marktverschuiving in een bepaalde branche, zoals sluiting van ondernemingen of leegstand. Dit betekent nog niet dat is voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

De uitspraak is volledig in lijn met vaste jurisprudentie en bevestigt de essentie van de Ladder: het voorkomen van onaanvaardbare leegstand in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De Ladder is geen instrument om overaanbod te voorkomen of concurrentie en marktwerking te sturen. De overheid mág hier ook niet op sturen, dat is verboden!

    Deel deze pagina
#

Meer weten over dit onderwerp?

Meer informatie?
Neem dan contact op met:
Robin van Lieshout